( door Dirk Vander Hulst )
De schade die het vliegtuig oploopt, stelt piloot Lanning voor grote problemen: “Onze B-24 had twee motoren aan elke vleugel. De motoren nummers 3 en 4 aan de rechtervleugel waren beide buiten werking en hun propellerbladen in vaanstand gezet (betekend: met de scherpe zijde van de propeller in de vliegrichting gezet). Aan de linkervleugel hielden we slechts één goede motor over, de nummer 1. Nummer 2 draaide op 3/4de kracht, omdat de turbo was uitgevallen. Er restte dus maar 1 + 3/4 motorkracht, onvoldoende om veilig te vliegen of te landen. Het rechter verticale staartvlak was zwaar beschadigd en omzeggens onbruikbaar geworden. Derhalve vergde het van mij en mijn copiloot Guzak de zwaarste krachtinspanning, om het toestel op een aanvaardbare koers te houden”.
Zowel piloot als copiloot moeten samen ‘full left rudder’aanhouden om rechtdoor te blijven vliegen. Zij dienen daarbij geleidelijk hoogte te verliezen opdat de vliegsnelheid op een veilig niveau zou blijven en ze niet plots als een steen uit de lucht zouden vallen.
Burbank maakt in het interview van 1945 gewag van het feit dat het vliegtuig voortdurend hoogte verliest terwijl het nog één uur vliegen voor de boeg heeft alvorens het ‘friendly territory’ te bereiken. Het brandstofpeil zakt alsmaar en de brandstofleidingen zijn afgesneden, waardoor het onmogelijk is om bij te vullen via de hulpbrandstoftanks. Toch heeft Lanning op dat ogenblik nog de ambitie een noodlanding te maken, want er zijn zwaar gewonden aan boord.
Volgende: Zwaargewonden